Contact
  1. 5994-Onderzoek voedselallergie

​Er kunnen veel redenen zijn waarom een kind niet tegen een bepaald voedingsmiddel kan. Eén van de mogelijke redenen is een allergie. Als uw kind verschijnselen heeft die kunnen wijzen op een allergie voor een voedingsmiddel (voedselallergie) doen we een proef waarmee dit kan worden vastgesteld. Hier leggen we uit hoe deze test in zijn werk gaat en wat een voedselallergie bij kinderen inhoudt.

 

Wat is een allergie?

Er kunnen veel redenen zijn waarom een kind niet tegen een bepaald voedingsmiddel kan. Eén van de mogelijke redenen is een echte allergie. Een allergie wil zeggen dat er een overgevoeligheidsreactie optreedt. Bij een allergie maakt het kind bepaalde antistoffen aan (immunoglobuline E, kortweg: IgE) tegen bepaalde voedingsmiddelen. Deze antistoffen zorgen voor de allergische reactie.

Een allergie speelt ook een centrale rol bij ziekten als astma en hooikoorts. Alleen dan gaat het niet om antistoffen tegen dingen die je eet, maar om antistoffen tegen dingen die je kunt inademen, zoals huisstofmijt en pollen van bomen en gras. De aanleg voor allergie is erfelijk en ‘zit’ dus vaak in de familie.

Verschijnselen van voedselallergie

Kinderen kunnen op veel verschillende manieren op voedingsmiddelen reageren: 

  • huidverschijnselen;
    Rode vlekjes, urticaria (galbulten), sterke toename van al bestaand eczeem (eczeem wordt nooit veroorzaakt door alleen voedselallergie; zie hiervoor de folder Constitutioneel eczeem). 
  • verschijnselen van de luchtwegen;
    Bijvoorbeeld een plotseling optredende loopneus met niezen (rhinitis) of piepen bij de inademing of bij de uitademing. 
  • verschijnselen van maag en darmen;
    Braken, diarree, krampen. 
  • algemene verschijnselen;
    Bijvoorbeeld dikke ogen (angio-oedeem), hevig huilen, voedselweigering of prikkelbaar gedrag. 
  • een anafylaxie;
    Dat wil zeggen: een heftige reactie van het hele lichaam waarbij het kind vaak eerst rood en daarna bleek wordt, klam en zweterig en duidelijk ziek, vaak ook met benauwdheidsklachten en gezwollen ogen.

Aan de ene kant zou je bij veel verschillende verschijnselen aan een voedselallergie kunnen denken. Aan de andere kant kan elk van deze verschijnselen heel veel andere oorzaken hebben. Om een voorbeeld te noemen: de meeste kinderen met een loopneus hebben een verkoudheid en geen voedselallergie. En ook de meeste hevig huilende baby’s hebben geen voedselallergie. Maar een anafylaxie bij een zuigeling berust bijna altijd op een voedselallergie.

Allergietest in bloed of huid

In het verleden werd vaak gedacht dat een voedselallergie kon worden vastgesteld met een allergietest. Daarmee werd dan bloedonderzoek bedoeld of een huidpriktest. Helaas zijn deze tests onbetrouwbaar bij het onderzoek naar voedselallergie. Een positieve uitslag in de allergietest in het bloed of op de huidpriktest (voor een bepaald voedingsmiddel) zegt alleen dat het kind IgE-antistoffen in zijn bloed heeft (in medische termen: het toont een sensibilisatie aan). De meeste kinderen met een sensibilisatie voor een bepaald voedingsmiddel hebben echter geen klachten als ze het voedingsmiddel eten. Deze kinderen met sensibilisatie maar zonder klachten noemen we tolerant.

Van alle kinderen tussen de zes en twaalf maanden oud met een positieve bloedtest op koemelk is slechts dertig tot vijftig procent ook echt allergisch; de anderen zijn tolerant. Dit geldt in vergelijkbare mate voor andere allergenen, zoals pinda of kippenei. De bloedtest en de huidpriktest geven vergelijkbare resultaten. Geen van deze beide tests is dus nuttig bij het onderzoek naar voedselallergie. Op de afdeling Kindergeneeskunde worden deze tests dus niet of nauwelijks toegepast.

Eliminatie-provocatieproef

Een bloedonderzoek en huidtest helpen dus weinig bij het vaststellen van een allergie voor voedingsmiddelen. Er is maar één manier om uit te zoeken of een kind overgevoelig reageert op een bepaald voedingsmiddel. Dat is uitproberen wat er gebeurt als het kind een bepaald voedingsmiddel gebruikt. Dit gebeurt door middel van de eliminatie-provocatieproef.

Wat houdt de eliminatie-provocatieproef in?

Een kind met een allergie voor een bepaald voedingsmiddel zal zijn allergie laten zien als hij wordt blootgesteld aan het betreffende voedingsmiddel (provocatie). De allergische verschijnselen zullen verdwijnen als het bewuste voedingsmiddel wordt vermeden (eliminatie). Als het kind dan opnieuw wordt geprovoceerd door het voedingsmiddel, zullen dezelfde allergieverschijnselen terugkeren. Op die manier is door provocatie en eliminatie aangetoond dat het kind allergisch is.

Vaak kunnen de ouders tijdens het gesprek met de arts hierover al veel informatie geven. Een kind met voedselallergie heeft steeds, als het wordt blootgesteld aan het voedingsmiddel waar het allergisch voor is, dezelfde klachten. Het heeft die klachten altijd als hij of zij het betreffende voedingsmiddel eet en heeft die klachten niet zolang het voedingsmiddel niet gegeten wordt. Bij een kind dat sterk wisselende verschijnselen heeft, dat niet altijd klachten heeft als het voedingsmiddel gegeten wordt of dat de klachten ook krijgt wanneer hij of zij het voedingsmiddel niet gegeten heeft, is meestal geen sprake van voedselallergie.

Als op grond van de anamnese een voedselallergie nog niet is vast te stellen of uit te sluiten, dan zal de kinderarts voorstellen een eliminatie-provocatieproef te doen. Hierbij krijgt uw kind dus eerst een tijdlang het verdachte voedingsmiddel niet toegediend (eliminatie) en daarna wel weer (provocatie). Verdwijnen de klachten tijdens de eliminatieperiode en keren ze weer terug tijdens de provocatieperiode, dan kan de diagnose voedselallergie worden gesteld.

Er bestaan twee manieren om een eliminatie-provocatieproef te doen: de open eliminatie-provocatieproef en de dubbelblinde placebogecontroleerde voedselprovocatie (DBPGVP). Hieronder worden beide manieren uitgelegd.

Open eliminatie-provocatieproef

De eenvoudigste manier is de open eliminatie-provocatieproef. Hierbij weten de ouders en de kinderarts precies welke voeding uw kind krijgt. Bij sommige kinderen biedt deze proef voldoende informatie, omdat het kind tijdens de provocatieperiode duidelijke klachten heeft (bijvoorbeeld galbulten) en tijdens de eliminatieperiode niet. Bij veel kinderen voldoet de open eliminatie-provocatieproef echter niet. Het blijkt in de praktijk namelijk erg moeilijk om onbevooroordeeld te bepalen of een kind zich tijdens de provocatieperiode anders gedraagt dan tijdens de eliminatieperiode.

Dit geldt met name voor vage klachten van voedselallergie zoals huilen, buikpijn en veranderd gedrag. Als de ouders (of de kinderarts) van tevoren sterk denken dat de klachten van het kind iets te maken hebben met een voedselallergie, dan kijken ze anders aan tegen veranderingen van die klachten. Tijdens de provocatieperiode zullen ze geneigd zijn om bijvoorbeeld een verergering van die klachten te interpreteren als een allergische reactie. Maar tijdens de eliminatieperiode zullen ze aan diezelfde verandering minder gewicht toekennen. Zodoende levert een open eliminatie-provocatieproef nogal eens een zogenaamd vals positief resultaat op, dat wil zeggen: het lijkt alsof uw kind heeft gereageerd op het voedingsmiddel, maar in werkelijkheid heeft uw kind geen voedselallergie. Daarom wordt vaak een andere, nauwkeuriger vorm van eliminatie en provocatie toegepast: de dubbelblinde placebogecontroleerde voedselprovocatie, afgekort: de DBPGVP.

Dubbelblinde placebogecontroleerde voedselprovocatie (DBPGVP)

De DBPGVP is eigenlijk de enige betrouwbare manier om een voedselallergie aan te tonen of uit te sluiten. Daarom wordt op de afdeling Kindergeneeskunde bij voorkeur gebruik gemaakt van deze methode om te kijken of er sprake is van een voedselallergie. Op de afdeling Kindergeneeskunde kunnen DBPGVP’s uitgevoerd worden voor koemelk, kippenei, tarwe, pinda, soja en hazelnoot.

Hoe gaat de DBPGVP in zijn werk?

Bij een DBPGVP krijgt uw kind twee keer een testvoeding te eten (of te drinken). De ene keer gaat het om voeding waar het verdachte voedingsmiddel niet in zit (dit noemen we de placebovoeding), de andere keer om testvoeding waar het verdachte voedingsmiddel wel in zit (de verumvoeding). Beide voedingen zien er hetzelfde uit en ruiken en smaken hetzelfde. Uw kind krijgt de voedingen ’s morgens, in opklimmende hoeveelheden. Tijdens en na het toedienen van de testvoeding wordt nauwkeurig bijgehouden welke verschijnselen uw kind vertoont.

Van tevoren weten noch de ouders noch de kinderarts welke testvoeding de placebovoeding is en welke de verumvoeding. Deze informatie (de code) is alleen bekend bij de diëtist die de voedingen bereid heeft. De code is in een verzegelde envelop op de kinderafdeling aanwezig en kan, als het echt nodig is, geopend worden. Bij voorkeur houden we de envelop echter gesloten tot een week na de tweede testdag, zodat de DBPGVP volledig kan worden afgerond en ook duidelijk is geworden of er thuis nog verschijnselen zijn opgetreden. Daarom wordt er een week na de tweede testdag een controleafspraak gepland op het spreekuur van de kinderarts.

Tijdens dat bezoek wordt de envelop geopend en is dus duidelijk op welke dag uw kind welke testvoeding heeft gekregen. Dan kan worden beoordeeld of uw kind overgevoelig gereageerd heeft op het geteste voedingsmiddel. De kinderarts zal deze resultaten met u bespreken.

Praktische gang van zaken

Als u met de kinderarts bent overeengekomen dat bij uw kind een DBPGVP zal worden uitgevoerd, plant u in overleg met de kinderarts twee geschikte dagen om de proef uit te voeren. In de vier weken vóór de proef mag uw kind het verdachte voedingsmiddel niet gebruiken. Zo nodig voert u hierover overleg met de diëtist. In de 24-uur voor de test mag uw kind geen anti-histamine (anti-allergie drankje of tabletje) gebruiken.

Eerste testdag

Op de ochtend van de eerste testdag mag uw kind ’s morgens vóór zeven uur een normale voeding of een licht ontbijt. Uiteraard zonder het verdachte voedingsmiddel. De tijd waarop wij u verwachten op de kinderafdeling hoort u van de secretaresse van de polikliniek Kindergeneeskunde. Nadat u op de kinderafdeling bent, krijgt uw kind de eerste testvoeding toegediend. Daarna volgen nieuwe toedieningen in opklimmende hoeveelheden.

Als er zich bijzonderheden voordoen, meldt u dat aan de verpleegkundige, die zo nodig de arts zal waarschuwen. Bij vage verschijnselen (bijvoorbeeld roodheid om de mond, wat onrust) zal de proef worden voortgezet. Maar bij duidelijke verschijnselen (bijvoorbeeld galbulten, piepen, herhaaldelijk braken, enz.) wordt de provocatie gestaakt. De test neemt ongeveer vier tot zes uur in beslag.

Tweede testdag

Ongeveer een week later vindt de tweede testdag plaats. Dan zal dezelfde procedure worden gevolgd voor het tweede deel van de proef. Ook als uw kind op de eerste testdag duidelijk heeft gereageerd, wordt de week erna het tweede deel van de proef uitgevoerd. De code wordt nog niet verbroken. Alleen op deze manier kan duidelijk worden aangetoond of de heftige reactie veroorzaakt is door een voedselallergie of niet. Ook deze tweede testdag neemt de test zo’n vier tot zes uur in beslag.

Resultaat van de proef

Eén week na de tweede testdag komt u terug op de polikliniek. Dan wordt de code bekend en is dus duidelijk welke testvoeding de placebovoeding was en welke de verumvoeding. Alleen als uw kind verschijnselen vertoont bij het drinken van de verumvoeding en niet bij de placebovoeding, is de uitslag van de proef positief en zal de kinderarts de diagnose voedselallergie kunnen stellen. Uw kind zal dan verder worden behandeld met een dieet vrij van het betreffende voedingsmiddel onder begeleiding van de diëtist.

In alle andere gevallen is de uitslag van de proef negatief, wat wil zeggen dat een voedselallergie is uitgesloten. Uw kind kan vanaf die dag dan het bewuste voedingsmiddel gewoon weer gaan gebruiken. Voor begeleiding bij het (opnieuw) gaan gebruiken van het betreffende voedingsmiddel, kan de kinderarts – in overleg met u – u en uw kind verwijzen naar de diëtist.

Onduidelijk resultaat?

Meestal levert een DBPGVP duidelijke resultaten op. Dat is plezierig, want dat geeft u en uw kind zekerheid. Een enkele keer is het lastiger. Soms zijn er tijdens de DBPGVP heel subtiele verschijnselen opgetreden en is het onduidelijk of die echt zijn toe te schrijven aan een voedselallergie. Soms weigeren kinderen de testvoeding te drinken of mislukt de proef door organisatorische problemen. In die gevallen kan het soms nodig zijn de DBPGVP nog eens te herhalen.

Heel soms reageert uw kind niet tijdens de DBPGVP, maar lijken de verschijnselen in de dagen of weken daarna duidelijk toe te nemen. Zo’n toename van verschijnselen wordt meestal niet veroorzaakt door voedselallergie, maar theoretisch kán het wel. In dat geval kan de kinderarts voorstellen om de DBPGVP te herhalen of om thuis een langer durende DBPGVP uit te voeren. In dat geval gebruikt uw kind gedurende één week de ene testvoeding en gedurende de week erop de andere. Tijdens deze weken houdt u in een dagboek bij welke klachten uw kind heeft. Aan het einde van die twee weken wordt de code verbroken en bespreekt u de resultaten met uw kinderarts.

Ruime ervaring

De dubbelblind placebogecontroleerde voedselprovocatie is de meest betrouwbare en objectieve manier om voedselallergie aan te tonen of uit te sluiten. De kinderartsen van de afdeling Kindergeneeskunde vertellen u er graag meer over. Wij zijn een van de weinige ziekenhuizen in Nederland waar een dergelijk uitgebreid pakket aan dubbelblinde voedselprovocaties kan worden gedaan. Doordat we inmiddels meer dan vijfhonderd van deze provocaties hebben uitgevoerd, hebben de Zwolse kinderartsen ruime ervaring met voedselallergie bij kinderen. Twee kinderartsen zijn gespecialiseerd in longziekten en allergie. Dit zijn drs. Eric P. de Groot en R. Witteveen.

Contact

Heeft u nog vragen, dan kunt u bellen met de locatie waar uw kind onder behandeling is:

Zwolle

Kindergeneeskunde
088 624 50 50 (bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 8.30 tot 17.00 uur)

Kunt u niet komen? Laat het ons snel weten, dan maken wij een nieuwe afspraak.

 

Laatst gewijzigd 30 november 2021 / 5994