Contact
  1. 6487-Trombose en antistolzorg

Van trombose is sprake als bloed op het verkeerde moment en op de verkeerde plaats stolt. In deze folder vindt u meer informatie over trombose, of een verhoogde kans op trombose en de behandeling hiervan.

Trombose

Normaal gesproken vindt bloedstolling plaats als iemand een wond(je) oploopt. Zo zorgt het lichaam ervoor dat het niet te veel bloed verliest. Bij trombose stolt het bloed ook als er geen verwonding is. Er ontstaat dan een bloedstolsel in een bloedvat. Dit bloedstolsel heet trombose. Een bloedstolsel kan gevaar opleveren, omdat het een bloedvat (deels) kan afsluiten. Of het kan verderop in de bloedsomloop een (slag)ader afsluiten.

Daarnaast kun je door bepaalde stollingsziektes, een hartritmestoornis of kunstmateriaal in je lichaam (bijv. een hartklep) een verhoogde kans hebben op trombose waarvoor je een antistollingsbehandeling nodig hebt.

Vormen van trombose

Trombose kan op verschillende plaatsen in het lichaam voorkomen. Afhankelijk van de plek hebben we te maken met een bepaalde vorm van trombose:

Arteriële trombose

Bloedstolsel in een slagader. Een slagader loopt van het hart naar de organen en vervoert zuurstofrijk bloed.

(Diep) Veneuze trombose

Bloedstolsel in een ader. Een ader voert zuurstofarm bloed naar het hart terug.

Embolie

Een in de bloedstroom (deels) meegevoerd bloedstolsel dat verderop een (slag)ader afsluit.

Verhoogde kans op trombose

Naast verschillende vormen van trombose bestaan er ook een aantal aandoeningen waarbij u een verhoogde kans heeft op trombose. Bij deze aandoeningen wordt u preventief (uit voorzorg) behandeld met antistollingsmedicatie om de kans op het ontstaan van een trombose de verkleinen. Deze aandoeningen zijn onder andere:

  • Boezemfibrilleren/atriumfibrilleren, een hartritmestoornis (levenslange antistolling)
  • Een mechanische kunstklep in het hart (levenslange antistolling)
  • Een biologische kunstklep in het hart (tijdelijke antistolling)
  • Een stolsel in het hart (soms levenslang, soms tijdelijke antistolling)
  • Andere bijzondere aandoeningen waarvoor antistolling raadzaam is..

Gevolgen

De gevolgen van trombose kunnen ernstig zijn. Hier ziet u een aantal mogelijke gevolgen:

Arteriële trombose (in slagader)

  • Infarct: het weefsel achter de trombose krijgt geen zuurstof meer en sterft af. 
  • Hartinfarct: de trombose sluit een of meer bloedvaten af rondom het hart (kransslagaders). Een stuk van de hartspier sterft af. 
  • Herseninfarct: de trombose sluit de toevoer af van bloed naar de hersenen. Hierdoor kunnen allerlei verschijnselen ontstaan, zoals bewusteloosheid, verlammingen en/of spraakstoornissen.

De ernst van de verschijnselen is verschillend. Dit hangt af van de grootte van het bloedstolsel en de plek waar de afsluiting zich bevindt.

(Diep) Veneuze trombose (in ader)

  • Trombosebeen: een ader in het been wordt afgesloten door trombose. Dit leidt tot pijn, zwelling en soms verkleuring van het been. Zonder goede behandeling kan het leiden tot levenslang gezwollen benen die vermoeid aanvoelen.
  • Minder vaak voorkomende veneuze tromboses: in een arm, in de nieren, in de lever, enzovoorts.
  • Een embolie is een (meegevoerd stolsel). Een voorbeeld hiervan is longembolie: een stukje bloedstolsel uit het been loopt vast in de bloedvaten van de longen. Het longweefsel achter de trombose sterft af. De ernst van een longembolie kan verschillen. Hierbij speelt een rol hoe groot het bloedstolsel is. Een longembolie kan echter levensbedreigend zijn.​ Dikwijls worden een trombosebeen en een longembolie tegelijk vastgesteld bij de patiënt. 

Behandeling

Trombose wordt tegengegaan met medicijnen. Heeft u trombose, of een verhoogde kans op trombose, dan kunt u te maken krijgen met:

  • medicijnen die zorgen dat het bloedstolsel niet groter wordt. Uw lichaam ruimt de trombose verder grotendeels zelf op. 
  • medicijnen die zorgen dat uw bloed minder kans krijgt om te stollen (antistollingsmedicijnen; Apixaban, Dabigatran, Edoxaban of Rivaroxaban).

Uw medicijnen worden voorgeschreven door uw huisarts of specialist. De dosis antistollingsmedicijnen die u nodig hebt, kan van tijd tot tijd verschillen. Daarom helpt de trombosedienst u bij het vaststellen van deze dosis. Dit gebeurt met de volgende stappen:

  1. U gaat op controle bij de trombosedienst om bloed te prikken of u leert zelf bloed prikken via een vingerprik en uw INR-waarde bepalen.
  2. Met uw bloed bepaalt de trombosedienst (of uzelf) uw INR-waarde, de snelheid waarmee uw bloed stolt. Met de INR-waarde wordt uw dosis antistollingsmedicijnen bepaald.
  3. U krijgt van de trombosedienst een doseringskalender. Hierop staat hoeveel tabletten u de komende tijd moet innemen, en op welke dagen. Als u gebruik maakt van het trombosezorgportaal, ontvangt u de doseringskalender digitaal.
  4. Bij het innemen van uw tabletten is het belangrijk dat u zich houdt aan de voorschriften.
  5. Als u heel weinig of geen kans meer hebt op trombose, kunt u stoppen met uw medicijnen. Ook in andere gevallen is het nodig te stoppen. Bijvoorbeeld vóór een onderzoek of ingreep, of bij een bloeding. Dit gaat altijd in overleg met uw arts.
  6. Controle bij de trombosedienst.

De trombosedienst maakt met u een afspraak op het spreekuur. Deze afspraak kan plaatsvinden op één van de volgende Isala locaties:

  • Isala Heerde
  • Isala Diaconessenhuis Meppel
  • Isala Diaconessenhuis Steenwijk
  • Isala Diagnosepunt Zwolle
  • Isala Kampen
  • Isala Regiocentrum Heino

Tijdens uw afspraak vinden de volgende handelingen plaats:

  • Uw INR-waarde wordt bepaald;
  • U krijgt advies en voorlichting over de trombosedienst;
  • U krijgt uitleg over hoe u zelf kunt inloggen in uw trombosezorg dossier;
  • Uw nieuwe afspraak wordt samen met u ingepland;
  • Uw nieuwe doseringskalender wordt op papier aan u verstrekt.

In sommige gevallen komt de trombosedienst bij u thuis bloedprikken. Dit gebeurt alleen als u een medische indicatie hebt. Met het bloed dat wordt geprikt bepalen we uw INR-waarde en de dosering van uw medicijnen.

1. Zelf uw INR-waarde bepalen

Ook daar kunnen we u bij ondersteunen. We bieden u een cursus aan om zelf te leren meten middels een vingerprik. De uitslag geeft u dan door via het trombosezorgportaal. De trombosezorgconsulent op het spreekuur kan u hier meer over vertellen en een afspraak met u maken.

Kunt u niet op het afgesproken tijdstip?

Kunt u niet op het afgesproken tijdstip komen, bijvoorbeeld omdat u ziek bent? Neem dan contact op met de Trombosedienst. We maken dan een nieuwe afspraak.

2. INR-waarde bepalen

Met het bloed dat bij u wordt geprikt of u bij uzelf prikt, wordt uw INR-waarde bepaald. De INR-waarde is de snelheid waarmee uw bloed stolt:

  • Bij een hoge INR-waarde duurt het lang voordat uw bloed stolt. U hebt dan meer kans op een bloeding.
  • Bij een lage INR-waarde stolt uw bloed snel en hebt u kans op trombose.

Daarom is het belangrijk dat uw INR-waarde nooit te hoog of te laag wordt, maar binnen bepaalde grenzen blijft. Deze grenzen zijn de streefwaarden.

Streefwaarden INR

De streefwaarden zijn niet voor iedereen hetzelfde. U kunt bijvoorbeeld streefwaarden hebben van INR-waarde 2,0 tot 3,0. En een andere patiënt van INR-waarde 2,5 tot 3,5. Dit ligt aan de vorm van trombose waarvoor u medicijnen slikt. Na uw (zelf)controle bekijken we of uw INR-waarde nog steeds mooi tussen de streefwaarden ligt. Is dat niet zo, dan moet er iets veranderen aan uw dosis medicijnen. U gaat bijvoorbeeld een tablet meer slikken, of juist een minder. Dit hoort u tijdens uw afspraak op het spreekuur. U krijgt dan ook de nieuwe doseringskalender op papier mee.

Waarom verandert de INR-waarde?

Uw INR-waarde kan schommelen door:

  • aangeboren factoren; 
  • de vorm van trombose; 
  • het gebruik van andere medicijnen (naast antistollingsmedicijnen); 
  • ziekte; 
  • voeding;
  • Stress, angst of verdriet.

Dit is bij iedereen anders. Daarom hoeft niet iedereen even vaak op controle te komen. Wie meer schommelingen in zijn of haar INR-waarde heeft, komt vaker op controle.

3. Doseringskalender

Op de doseringskalender staat per dag aangegeven hoeveel medicijnen u moet innemen. Het aantal tabletten voor een bepaalde dag moet u in één keer innemen, bij voorkeur op een vast tijdstip, bij voorkeur bij het avondeten. Streep direct na het innemen de betreffende dag op de doseringskalender door.

Na een INR-meting kan de hoeveelheid tabletten die u moet innemen, veranderen. Dit komt doordat de INR-waarde te hoog of te laag was. Het antistollingseffect is bij u dan te groot of juist te klein. Het betekent niet dat het beter of slechter met u gaat.

Indien u thuis wordt geprikt kunt u aan ons doorgeven hoe u de kalender wilt ontvangen:

  • per post - meestal krijgt u de kalender de dag na het prikken, soms wordt de post pas na enkele dagen bezorgd. Daarom vindt u op de oude kalender altijd een paar extra dagen dosering. Heeft u echter na drie dagen geen nieuwe kalender thuis ontvangen, wilt u dan de trombosedienst bellen?
  • via het trombosezorgportaal.

Trombosezorgportaal

Via internet kunt u van onze trombosezorgportaal gebruikmaken. Het voordeel hiervan is dat u overal waar u internet toegang heeft op elk gewenst moment uw actuele doseringskalender kunt inzien. Ook kunt u via dit portaal uw zelf gemeten INR-waarde aan ons doorgeven en kunt u vragen aan ons stellen over uw behandeling, welke via het portaal aan u door ons zullen worden beantwoord. Zo kunt u altijd nalezen wat onze adviezen zijn. Om toegang te verkrijgen tot uw dossier in het trombosezorgportaal dient u te beschikken over een DigID-code.

Als u gebruik wil gaan maken van het trombosezorgportaal, dan vragen wij u om dit o.v.v. uw naam en geboortedatum via trombosezorg@isala.nl aan ons door te geven.

4. Medicijngebruik

Antistollingsmedicijnen hebben een vrij krachtige werking. Daarom is het belangrijk dat u de medicijnen op de juiste manier gebruikt. Hiervoor gelden de volgende voorschriften.

  • Neem uw tabletten in volgens uw doseringskalender. 
  • Neem uw dagelijkse dosis tabletten altijd in één keer in. Doe dit liefst op een vast tijdstip, bij voorkeur bij de avondmaaltijd. 
  • Neem contact op met de trombosedienst als u andere medicijnen gaat gebruiken (naast de antistollingsmiddelen). Bel ons bijvoorbeeld als u (meerdere tabletten) paracetamol gaat slikken tegen de hoofdpijn. Veel medicijnen beïnvloeden namelijk de werking van antistollingsmiddelen. Ze versterken of verminderen de antistolling.
    Vaak waarschuwt uw apotheek ons als u andere medicijnen gaat slikken. Als u dit zelf moet doen, hoort u dit van uw apotheker. 
  • Neem contact op met de trombosedienst als u met andere medicijnen stopt.

5. Stoppen met medicijnen

Als u heel weinig of geen kans meer hebt op trombose, kunt u stoppen met uw antistollingsmedicijnen. Ook in andere gevallen is het nodig te stoppen. Bijvoorbeeld vóór een onderzoek of ingreep, of bij een bloeding. Neem dan contact op met de trombosedienst.

U hoeft het gebruik van antistollingsmedicijnen niet af te bouwen. Als u stopt met uw medicatie, kan dit van het ene op het andere moment.

Bij sommige aandoeningen is het niet mogelijk om te stoppen met antistollingsmiddelen. Dit is het geval als:

  • u de aandoening boezemfibrilleren heeft, een hartritmestoornis waarbij de boezems van het hart ontregeld raken;
  • u een mechanische kunstklep in uw hart heeft;
  • u meer dan eens een trombosebeen of longembolie heeft gehad.

Let op
Neem in de volgende situaties altijd contact op met uw huisarts en/of de Trombosedienst:

  • Bij bloedingen, blauwe plekken, rode urine of pikzwarte ontlasting moet u uw huisarts waarschuwen. Meld dit ook aan de trombosedienst voordat u opnieuw tabletten inneemt.
  • Neem zo spoedig mogelijk contact op binnen kantooruren met de trombosedienst als u bent vergeten uw tabletten in te nemen.
  • Meld koorts, diarree, misselijkheid, overgeven en hevige pijn aan de trombosedienst voordat u uw tabletten inneemt.

Zwangerschap

Een antistollingsbehandeling hoeft een zwangerschap niet in de weg te staan. Antistollingsmiddelen zoals fenprocoumon (marcoumar) en acenocoumarol kunnen echter wel schadelijk zijn als u deze tijdens de zwangerschap gebruikt. Deze middelen kunnen het kind via de placenta bereiken en aangeboren afwijkingen veroorzaken. Dat geldt met name tijdens de eerste drie maanden van uw zwangerschap; daarna is het risico veel kleiner.
De middelen heparine en laag moleculair gewicht heparine (afgekort als LMWH) passeren de placenta niet. Daarom kunt u deze tijdens de zwangerschap zonder bezwaren gebruiken.

Zwangerschap direct melden

Als u bij de start van de antistollingsbehandeling denkt zwanger te zijn, meld dit dan direct bij uw huisarts of behandelend specialist en bij uw trombosedienst.

Wanneer niet zwanger raken?

Heeft uw arts antistollingsmiddelen voor kortdurend gebruik voorgeschreven, dan is het beter in deze periode niet zwanger te raken. Zorgt u dus voor betrouwbare anticonceptie. Uw huisarts kan u hierbij adviseren.

Zwanger worden

Heeft u trombose en wilt u zwanger worden, neem dan eerst contact op met uw huisarts of behandelend specialist en de trombosedienst. In onderling overleg kunt u samen vaststellen wat het beste is om te doen.

Bent u zwanger geworden, dan stopt u in principe het gebruik van acenocoumarol of fenprocoumon. Over het algemeen wordt u geadviseerd om tijdens de zwangerschap een LMWH te gebruiken, tenzij uw specifieke situatie het gebruik van andere medicatie noodzakelijk maakt. Het is belangrijk dit alles heel goed te overleggen met uw behandelend arts.

Klacht?

Heeft u opmerkingen of klachten die betrekking hebben op uw behandeling bij de trombosedienst, bespreek deze dan in eerste instantie met de betrokken medewerker(s). Mocht u na dit gesprek of overleg niet tevreden zijn, neem dan contact op met de leiding van de trombosedienst.

Bent u uiteindelijk van mening dat uw klacht onvoldoende wordt behandeld, dan kunt u terecht bij de klachtencommissie van Isala of bij de klachtencommissie van de Federatie van Nederlandse Trombosediensten (FNT). Meer informatie over de klachtenprocedure kunt u opvragen bij de trombosedienst.

Contact

Heeft u nog vragen, dan kunt u bellen met de trombosedienst:

Trombosedienst

  • 088 624 25 21 (bereikbaar op maandag tot en met vrijdag, met uitzondering van erkende feestdagen, van 08.30 - 11.30 uur.)
  • Bel bij spoed met de huisartsenpost in uw gemeente.
  • trombosezorg@isala.nl
  • Meestgestelde vragen

Houd bij ieder contact met de trombosedienst uw laatste doseringskalender bij de hand.

Verantwoording

Bij het samenstellen van deze tekst is gebruik gemaakt van informatie van de Trombosestichting Nederland.

Laatst gewijzigd 29 januari 2024 / 6487