Contact

Waarom neonatale gehoorscreening?

  1. Waarom neonatale gehoorscreening?

Een zuigeling ontwikkelt, onder invloed van het goed kunnen waarnemen van geluid en taal, de taal/spraakproductie en de uitrijping van andere auditieve functies, zoals auditieve discriminatie. Voor dit rijpingsproces is blootstelling aan geluid een voorwaarde. Gebeurt dit niet, dan kan een permanente rijpingsstoornis het gevolg zijn met verstrekkende gevolgen voor de taal/spraakontwikkeling (Tibussek et al 2002).

In de negentiger jaren toonde Yoshinaga-Itano et al (1995 en 1998) bij slechthorende en dove kinderen aan dat het starten van interventie vóór de leeftijd van een half jaar een significante verbetering had op het taalbegrip en de taalproductie. De interventie bestond uit hoortoestellen en gezinsbegeleiding waarbij verbetering van communicatie- en taalvaardigheden centraal stond. Dit vormt heel in het kort de achtergrond voor neonatale gehoorscreening.

Eerste levensjaar: taal/spraakontwikkeling bij goedhorende kinderen

Elk kind wordt geboren met de mogelijkheid om te horen en de mogelijkheid om een universele set aan geluiden te produceren die essentieel is voor de spraak.

In het eerste levensjaar leren kinderen door blootstelling aan gesproken taal uit de omgeving de hele range van elementen uit hun moedertaal kennen. Tegelijkertijd verliezen ze geleidelijk het vermogen om díe elementen uit de taal te onderscheiden en te produceren waar ze niet mee in aanraking komen.

Door met de geluiden te gaan experimenteren maken de kinderen zich de relevante geluiden uit hun moedertaal eigen. Aanvankelijk gebeurt dit in de vorm van het vocaliseren. Hierbij worden klinkerachtige geluiden geproduceerd (ooh, aah), later worden hier medeklinkers aan toegevoegd (tatata, dadada). In de loop van de maanden erna ontstaan de lettergrepen die de bouwstenen van onze taal vormen. Het vocaliseren krijgt een vorm die steeds dichter in de buurt van de woordvorm komt (woordachtig vocaliseren). Er gaan variaties ontstaan door het combineren van woordbestanddelen. Bij het produceren van lange reeksen hiervan lijkt het of het kind al praat. Rond de eerste verjaardag worden de eerste betekenisvolle woorden geproduceerd (Northern & Downs 2002).

Eerste levensjaar: taal/spraakontwikkeling bij slechthorende kinderen

De taal/spraakontwikkeling van dove kinderen lijkt aanvankelijk niet zoveel van die van horende kinderen te verschillen. Beide produceren vocalisaties (Oller & Eilers 1985). Dove baby’s produceren aanvankelijk zelfs meer uitingen dan horende baby’s, maar deze zijn anders van karakter, omdat perceptie de productie beïnvloedt. Echter bij het ontstaan van het woordachtig vocaliseren beginnen verschillen op te vallen: horende kinderen beginnen hiermee tussen de 6 en 20 maanden, dove kinderen echter pas tussen de 11 en 25 maanden (Oller & Eilers 1988). Ook bij slechthorende baby’s beïnvloedt de spraakperceptie de spraakproductie, afhankelijk van de ernst van het gehoorverlies. Het kind imiteert wat het waarneemt.

Belang van interventie in eerste levenshalfjaar

Onder invloed van het goed kunnen waarnemen van het taalaanbod ontwikkelt zich niet alleen de taal/spraakproductie, parallel hieraan rijpt ook het auditieve systeem verder uit en ontwikkelen zich functies als auditieve discriminatie. Voor dit rijpingsproces is blootstelling aan geluid een voorwaarde. Gebeurt dit niet, dan kan een permanente rijpingsstoornis het gevolg zijn met verstrekkende gevolgen voor de taal/spraakontwikkeling (Tibussek et al 2002).

In de negentiger jaren verschenen enkele publicaties die een belangrijke aanleiding vormden tot het aanbieden van gehoorscreening in de neonatale periode (Yoshinaga-Itano et al 1995 en 1998). Aangetoond kon worden dat het starten met een interventie vóór de leeftijd van een half jaar een significant effect had op het taalbegrip en de taalproductie. De interventie bestond uit hoortoestellen en gezinsbegeleiding waarbij verbetering van communicatie en taalvaardigheden centraal stond. In de hierna volgende jaren hebben talloze onderzoekers de validiteit, betrouwbaarheid en effectiviteit van vroegtijdige opsporing van permanente gehoorverliezen door middel van neonatale gehoorscreening gedocumenteerd.

Belang van opsporen unilaterale gehoorverliezen

In Nederland is bewust gekozen om ook kinderen met een unilateraal gehoorverlies op te sporen omdat bij hen het risisco bestaat dat zij progressieve en/of bilaterale gehoorverliezen ontwikkelen (Downs 2007). Binnen het NICU neonatale gehoorscreeningsprogramma blijkt dat 25% van de kinderen met een unilaterale refer uiteindelijk een bilateraal gehoorverlies heeft (Hille ET, Pediatrics. 2004 May;113(5):1467-8.).

Hoewel éénzijdig gehoorverlies een normale taal/spraakontwikkeling niet in de weg staat, heeft het kind hier in de praktijk wel degelijk last van. Doordat het niet kan bepalen uit welke richting het geluid komt, wordt de ruimtelijke oriëntatie gehinderd en wordt selectief luisteren moeilijk. Als luistercondities lastiger worden (echo, nagalm, geroezemoes) wordt het spraakverstaan bemoeilijkt. De gevolgen van éénorigheid zullen met name merkbaar zijn in groepscondities, zoals op school.

Ervaringen